Volledig dossier
Het hele dossier is hier beschikbaar in het Nederlands en Engels.
De kwalificerende buitenlandse belastingplichtige verplichting (“90%-regel”): Een voorlopige ex-post effectbeoordeling
Prof. dr. Maarten Vink
Johan van der Valk
Sem Duijndam
De kwalificerende buitenlandse belastingplichtige verplichting (hierna: QFTO), die op 1 januari 2015 in werking is getreden, bepaalt dat niet-ingezeten belastingplichtigen in Nederland alleen kunnen profiteren van dezelfde aftrekposten en heffingskortingen als ingezeten belastingplichtigen als ze ten minste 90 procent van hun wereldinkomen in Nederland verdienen. Onder dit nieuwe systeem lopen deze niet-ingezeten werknemers, als ze noch 90 procent van hun wereldinkomen in Nederland verdienen, noch voldoende belastbaar inkomen hebben in hun woonland, het risico belastingvoordelen te verliezen (bijv. hypotheekrenteaftrek voor een eigen woning). Bovendien kan de regel vooral grensarbeiders treffen en nadelige economische gevolgen hebben als dergelijke niet-ingezeten werknemers afzien van een baan in Nederland en liever in een ander land werken. In een dergelijk scenario zouden werkgevers in grensregio’s zich zorgen moeten maken, aangezien de meerderheid van de niet-ingezeten werknemers werkzaam is in gebieden langs de Nederlandse grens. In deze inventarisatie van het potentiële effect van de QFTO richten we ons op de groep personen die in Nederland werken, maar buiten Nederland wonen, omdat zij waarschijnlijk de grootste groep zijn voor wie de regel gevolgen heeft. Het doel van deze voorlopige ex-post analyse is om trends over de jaren 2013 tot 2016 in het aantal niet-ingezeten werknemers te onderzoeken om te zien of er opmerkelijke veranderingen zijn opgetreden in het aantal en de samenstelling van niet-ingezeten werknemers in Nederland nadat de 90%-regel van kracht werd.
Tabel 1 toont het aantal niet-ingezeten werknemers in Nederland voor de jaren 2013-2016, evenals de nationaliteiten en woonlanden van de niet-ingezeten werknemers. Het aantal niet-ingezeten werknemers is in deze periode aanzienlijk gestegen. Waar het aantal niet-ingezeten werknemers in 2013 iets meer dan 130.000 bedroeg, steeg dit aantal tot meer dan 185.000 in 2016. Deze stijging is echter voornamelijk te wijten aan de grote instroom van Poolse niet-ingezeten werknemers in deze periode. Het aantal niet-ingezeten werknemers dat in België of Duitsland woont, is slechts licht gestegen. Als we kijken naar Nederlandse niet-ingezetenen, zien we dat zij meestal in België of Duitsland wonen, en dat hun aantal licht is gestegen sinds 2013.
Als we naar de werkgelegenheidssector kijken, zien we dat de meeste niet-ingezeten werknemers in de commerciële dienstverlening werken. Deze niet-ingezeten werknemers hebben voornamelijk de Poolse nationaliteit. Het is dan ook niet verwonderlijk dat het aantal niet-ingezetenen dat werkzaam is in de commerciële sector sterk is gestegen sinds 2013 (van 85 800 in 2013 tot 133 300 in 2016), wat overeenkomt met de grote stijging van het aantal Poolse niet-ingezetenen in dezelfde periode. Het aantal niet-ingezetenen dat werkzaam is in de industriële sector of de publieke en sociale dienstverlening blijft vrij constant rond de 20.000 voor de jaren 2013-2016. In beide sectoren werken voornamelijk Nederlanders, hoewel er ook een aanzienlijk aantal Belgen en Duitsers werkt. Er werken weinig niet-ingezetenen in de landbouw, bosbouw en visserij en er zijn ook geen noemenswaardige veranderingen zichtbaar.
Meer dan de helft van de niet-ingezeten werknemers werkt in de grensregio’s. De meeste van deze niet-ingezeten werknemers wonen in België of Duitsland. Dit wordt ook duidelijk weergegeven in figuur 1, die het aantal niet-ingezeten werknemers toont dat in België of Duitsland woont als percentage van de totale beroepsbevolking voor het jaar 2016 (alleen dit jaar wordt getoond, omdat er niet veel verandering is in de loop van de tijd). Het is geen verrassing dat de meeste niet-ingezeten werknemers in grensregio’s aan de Duitse grens Duits zijn, terwijl die aan de Belgische grens Belgisch zijn. Sommige grensregio’s grenzen zowel aan België als aan Duitsland (Midden-Limburg en Zuid-Limburg). In Midden-Limburg woonde in 2016 3,6% van de beroepsbevolking in België of Duitsland, terwijl dit in Zuid-Limburg 5,6% was. Voor de meeste (grens)regio’s bleven de aandelen vrijwel constant in de periode 2013-2016 en is er geen algemene trend zichtbaar. Het aandeel van niet-ingezeten werknemers die in België of Duitsland wonen ten opzichte van de totale beroepsbevolking blijft constant op 1% in de periode 2013-2016.
Over het geheel genomen lijkt de voorlopige ex-postanalyse geen overtuigende effecten van de QFTO op het aantal en de samenstelling van niet-ingezeten werknemers in Nederland en de Nederlandse grensregio’s aan te tonen. Als we kijken naar het totale aantal niet-ingezeten werknemers, zien we een stijgende trend, die aanhoudt in de tijd en niet lijkt te zijn veranderd sinds de invoering van de QFTO. Voor de nationaliteit en de werksector van niet-ingezetenen zien we ook een solide trend over de hele periode 2013-2016; het aantal Poolse en “andere” ingezetenen neemt toe, evenals het aantal niet-ingezeten werknemers dat werkzaam is in de commerciële dienstverlening. Voor de grensregio’s zijn er ook geen significante veranderingen zichtbaar. Deze analyse stelt ons echter niet in staat om ons te richten op de individuen die het meest waarschijnlijk worden getroffen door de QFTO (degenen die niet 90% van hun wereldinkomen in Nederland verdienen). Bovendien kunnen de mogelijke vertraagde effecten van de regel nog niet worden beoordeeld, aangezien de gegevens slechts beschikbaar zijn tot 2016.
Voor toekomstig werk zullen inkomensgegevens van de Nederlandse Belastingdienst beschikbaar komen, waardoor het mogelijk wordt om te beoordelen welke niet-ingezeten werknemers niet 90% van hun wereldinkomen in Nederland verdienen, en dus welke niet-ingezeten werknemers het meest waarschijnlijk door de QFTO zullen worden getroffen. Voor toekomstig onderzoek kunnen individuen ook in de tijd worden gevolgd om hun precieze arbeids- en huisvestingsmobiliteit te onderzoeken. Met behulp van regressie- en/of timeseries-technieken kan worden aangetoond of de QFTO een significant effect heeft op de woon- en arbeidsmobiliteit van niet-ingezeten werknemers.