Test Case: Sociale zekerheid voor promovendi

Bepaalde zaken die aan ITEM worden voorgelegd, kunnen niet worden opgelost door creatieve juridische interpretatie, onze contacten met de relevante overheidsinstanties of andere vormen van samenwerking. Hoewel altijd alles in het werk zal worden gesteld om de kwestie in der minne op te lossen, kan dit in bepaalde gevallen niet voldoende zijn.

Wanneer de kwesties waar het om gaat van bijzonder fundamenteel belang worden geacht, een grote groep mensen kunnen treffen en betrekking hebben op grensoverschrijdende samenwerking en/of mobiliteit, zal ITEM waar nodig bijstand verlenen aan individuen die een juridische procedure willen starten.

Het overkoepelende doel van deze testcases is om zowel te streven naar een oplossing van het individuele probleem als naar een blijvende verandering in het juridische kader dat soortgelijke gevallen regelt.

Dit is de beschrijving en voortgang van onze DigiD testcases.

Sociale zekerheid voor promovendi: case timeline

  • 28 April 2017: Decision of Belastingdienst (Toeslagen) seeking recovery of the benefit.
  • 14 August 2017: Rejection of the objection to the decision.
  • 13 September 2017: Appeal before the Administrative Court.
  • 20 February 2019: Reopening of the case and referred to a full court.
  • 19 September 2019: Second hearing at the Court of Limburg.
  • 8 November 2019: Ruling of the Court of Limburg

In Nederland kennen we vier soorten promovendi (‘PhD student’):

  • De werknemer-promovendus: de persoon die een arbeidsverhouding heeft met de universiteit met het specifieke doel een doctoraatsproefschrift af te werken.
  • De ‘promoverende medewerker’: een persoon die werknemer is aan de universiteit in een andere functie (bv. als docent) en daarnaast overeengekomen is om een doctoraatsproefschrift af te werken.
  • De ‘contractpromovendus’: een persoon die niet werkzaam is aan een universiteit, maar ingeschreven is in het doctoraatsprogramma en een overeenkomst heeft om een doctoraatsthesis af te werken. Deze categorie wordt extern gefinancierd via bijvoorbeeld een beurs.
  • De ‘buitenpromovendus’: iemand die elders tewerkgesteld is en geen externe financiering als dusdanig heeft. Hij of zij heeft een overeenkomst om een doctoraatsproefschrift af te werken en heeft in principe toegang tot de activiteiten van het doctoraatsprogramma.

De zaak betreft de ‘contractpromovendus’ die van de Chinese overheid een beurs heeft gekregen om haar proefschrift aan de Universiteit Maastricht af te ronden. Zij verblijft in Nederland op basis van nationaal recht ter implementatie van Richtlijn 2005/71 (later vervangen door Richtlijn 2016/801). Deze richtlijn is van toepassing op onderdanen van derde landen die verzoeken te worden toegelaten tot het grondgebied van de lidstaten om daar een onderzoeksproject uit te voeren. Daarnaast heeft zij een jong kind waarvoor zij in 2015 een kinderopvangtoeslag heeft aangevraagd.

Op grond van de Wet kinderopvang heeft een ouder recht op kinderopvangtoeslag over een berekeningsjaar, als de ouder in dat jaar onder andere tegenwoordige arbeid verricht waaruit inkomen uit arbeid en woning in de zin van de Wet inkomstenbelasting 2001 wordt genoten, een werkloosheidsuitkering of andere uitkering ontvangt, staat ingeschreven bij een in de wet genoemde school of instelling (dus student is). Verder bepaalt artikel 1.6, lid 4, dat voor de toepassing van de Wet inkomstenbelasting 4 bepaald dat voor de toepassing van deze wet inkomsten uit arbeid en woning gelijk worden gesteld met inkomsten uit arbeid en woning, die niet tot het verzamelinkomen van de ouder behoren omdat zij niet behoren tot het Nederlandse inkomen als bedoeld in hoofdstuk 7 van de Wet inkomstenbelasting 2001, of zijn vrijgesteld op grond van bepalingen van internationaal recht.

De Belastingdienst (Toeslagen) keurde de aanvraag in eerste instantie goed, maar besloot in 2017 deze met terugwerkende kracht in te trekken voor het jaar 2015. Het ‘probleem’ van de promovenda was dat zij niet gezien kon worden als werknemer (zoals de meeste promovendi) en ook niet als student (in Nederland geeft de inschrijving voor de promotieopleiding normaal gesproken niet de status van student). Als ze tot een van beide categorieën had behoord, zou ze de uitkering hebben gekregen. Het bezwaar tegen het besluit is afgewezen.

ITEM is van mening dat dit problematisch is. Ten eerste bepaalt Richtlijn 2005/71 expliciet dat personen die op grond van die richtlijn wonen toegang moeten hebben tot sociale zekerheid zoals de kinderbijslag. [1] Ten tweede bepaalt de wetsgeschiedenis van de toepasselijke Nederlandse wet dat de uitkering bedoeld is om ouders die kinderopvang zoeken financieel te ondersteunen omdat hun mogelijkheden om in kinderopvang te voorzien beperkt zijn doordat zij arbeid verrichten ‘in ruime zin’: hieronder valt klassieke arbeid, maar ook studies of re-integratietrajecten. Het lijkt overduidelijk dat een promovendus evenzeer bezet is en niet in staat is om voltijds voor het kind te zorgen.

Bij een juiste interpretatie van het nationale recht in het licht van het toepasselijke EU-recht, zou een promovendus met de status van ‘contractpromovendus’ daarom in aanmerking moeten komen voor de uitkering. Meer specifiek gebaseerd op het feit dat de Nederlandse implementatie van Richtlijn 2005/71 in de Wet kinderopvang te beperkt is: Richtlijn 2005/71 kent een ruim begrip van ‘arbeid’, terwijl dit ruime begrip in de Wet kinderopvang beperkt is geïmplementeerd door toevoeging van de toets van de Wet inkomstenbelasting 2001.

Ten slotte is er sprake van een indirecte vorm van discriminatie en daarom is de tegemoetkoming kinderopvang in strijd met artikel 2 van de Richtlijn 2005/71. Dit artikel waarborgt een gelijke behandeling van derden. Dit artikel garandeert een gelijke behandeling van onderdanen van derde landen met een verblijfsvergunning voor het verrichten van wetenschappelijk onderzoek. De meeste buitenlandse promovendi in Nederland zijn ‘contractpromovendi’, terwijl er beduidend minder Nederlanders in deze categorie zijn. Werknemer-promovendi’ zijn meestal Nederlanders en beduidend minder buitenlanders. Het weigeren van een kinderbijslag voor ‘contractpromovendi’ is daarom een indirecte vorm van discriminatie op grond van nationaliteit.

ITEM heeft meerdere artikelen over deze zaak gepubliceerd. U vindt ze hier.

Rechtbank Limburg

Op 19 september 2019 vond de tweede zitting bij de Rechtbank Limburg plaats. Er was een goede diepgaande discussie. Inmiddels is een andere (vergelijkbare) zaak die bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State lag, heropend. Deze zaak is doorverwezen naar een andere kamer binnen de Raad.

De uitspraak volgde op 8 november 2019.

In de uitspraak volgde het Hof het betoog over het ruime begrip ‘arbeid’, zoals aangevoerd door ITEM, niet helemaal. Het Hof wees erop dat personen die de werkzaamheden van een promovendus verrichten vallen onder de bepaling van ‘verricht tegenwoordige arbeid waaruit inkomen uit arbeid en woning in de zin van de Wet inkomstenbelasting 2001 wordt genoten’ in de Wet kinderopvang. In dit geval wordt de eiser belast in China. De rechtbank bepaalt dat een vervolgstap als bedoeld in het vierde lid van artikel 1.6 Wet kinderopvang moet worden gezet. Deze vervolgstap houdt in dat eiser zich moet wenden tot de inspecteur, die vervolgens vaststelt of er sprake is van een overeenkomstig inkomen dat niet tot het verzamelinkomen van de ouder behoort omdat het niet behoort tot het Nederlandse inkomen als bedoeld in hoofdstuk 7 van de Wet inkomstenbelasting 2001, dan wel de beurs is vrijgesteld op grond van bepalingen van internationaal recht. De rechtbank oordeelt dat deze stap niet door eiser is gezet en daarom faalt de grond. De eiser kan nog steeds naar de Belastinginspecteur gaan voor een beoordeling.

De Rechtbank volgt ook het argument over indirecte discriminatie niet met het argument dat uit de cijfers weliswaar blijkt dat Nederlanders vaker werknemer-promovendi zijn en niet-Nederlanders vaker contract-promovendi, maar dit bewijst niet dat er sprake is van discriminatie. Daarvoor zijn de statistieken niet gedetailleerd genoeg. Ten slotte ontvangen ook Nederlandse ‘contract-promovendi’ geen uitkering.

Het Hof heeft wel bevestigd dat een uitkering voor kinderen onder de werkingssfeer van Richtlijn 883/2004 en dus ook onder Richtlijn 2005/71 valt.

Kamervragen

Kamervragen van Westerveld zijn gesteld over de kinderbijslag voor buitenlandse promovendi door minister Van Engelshoven van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap heeft deze vragen op 15 maart 2019 beantwoord.[1]

De antwoorden die zij geeft zijn in lijn met de bekende argumenten van de Belastingdienst. De Belastingdienst heeft vastgesteld dat de promovendus een fictieve werknemer is. Voor externe promovendi hangt het af wat de precieze constructie is. De enigen die op dit moment bijna altijd buiten de regeling vallen zijn de promovendi met een beurs. Promovendi met een beurs hebben weliswaar geen arbeidsovereenkomst met de universiteit waar gepromoveerd wordt, maar wel een contract met als hoofddoel het behalen van een doctoraat. Dit maakt het recht op kinderopvangtoeslag onzeker. Minister Van Engelshoven stelt dat het recht op kinderopvangtoeslag wel bestaat als er sprake is van een andersoortige arbeidsovereenkomst of, fiscaal gezien, een fictieve dienstbetrekking tussen de promovendus en de universiteit. Of dit het geval is hangt af van de feitelijke invulling van de relatie, waaruit een gezagsverhouding kan ontstaan. Dit bepaalt de fiscale behandeling en dus de kinderopvangtoeslag.