Door: Math Noortmann

Het BENELUX Politie Verdrag:

Een belangrijke stap voorwaarts in de grensoverschrijdende criminaliteitsbestrijding

 

 

Op 1 Oktober j.l. trad eindelijk het nieuwe Verdrag tussen België, Luxemburg en Nederland inzake politiesamenwerking in werking (https://wetten.overheid.nl/BWBV0006758/2018-07-23 kortweg BENELUX Politieverdrag). Dit gebeurde meer dan 5 jaar nadat het Verdrag werd ondertekend in 2018. Dit verdrag vervangt het 20 jaar oude verdrag inzake grensoverschrijdend politioneel optreden van 2004 en kan gezien worden als een bijzondere mijlpaal in grensoverschrijdende criminaliteitsbestrijding. Het verdrag biedt niet alleen meer mogelijkheden tot het “uitwisseling van persoonsgegevens en informatie”, maar staat politiediensten ook verder “grensoverschrijdend optreden” “op eigen initiatief” toe. Dat de politie van een soeverein land mag ‘observeren’, ‘opsporen’ en ‘achtervolgen’ in een ander soeverein land, is ongekend. De BENELUX beslecht daarmee een belangrijke (jurisdictionele) muur in de bestrijding van grensoverschrijdende criminaliteit en geeft wellicht een aanzet tot een nieuwe ontwikkeling in de Europese Unie op het gebied van de dagdagelijkse samenwerking tussen diensten in de grensregio’s  

 

Inhoudelijk politieke discussies over uitvoeringskwesties, hebben geleid tot de vertraging tussen ondertekening en in werking treding. De verschillende adviezen van de Autoriteit Persoonsgegevens, het Openbaar Ministerie, de Regioburgemeesters, politie en politiebond geven een goed inzicht in gesignaleerde en verwachte problemen. Bepaalde uitvoeringskwesties zijn daarom al geïdentificeerd en benoemd en in een formele uitvoeringsovereenkomst vastgelegd. Daarmee zijn de problemen natuurlijk nog niet de wereld uit. Geen enkel verdrag voorziet of kan voorzien in de diversiteit van operationele vraagstukken en kwesties die met zekerheid gaan ontstaan als het verdrag daadwerkelijk gaat worden uitgevoerd. Er zullen ook nieuwe, onverwacht operationele problemen opduiken, die het noodzakelijk zullen maken om via additionele nationale implementatie regelgeving en uitvoeringsafspraken tussen politiediensten en tussen andere mogelijke stakeholders zoals de nationale openbare ministeries, het verdrag uitvoerbaar en functioneel te houden. 

 

Het verdrag beperkt zich echter niet uitsluitend tot politiesamenwerking. Ook ‘Het treffen van bestuurlijke maatregelen’ wordt uitdrukkelijke aangegeven als “doel van de [informatie] uitwisseling”. Het Openbaar Ministerie concludeert mijns inziens dan ook terecht dat op basis van dit verdrag “politiediensten en gerechtelijke diensten nauwer samenwerken met lokale besturen om gerichter informatie uit te wisselen over georganiseerde criminaliteit (bestuurlijke aanpak) overeenkomstig het nationale recht.” (https://magazines.openbaarministerie.nl/opportuun/2018/03/kortom). Er ligt zeker een kans om de discussie van het concept van de integrale aanpak tussen grensregio’s  intensiveren, maar in hoeverre het Benelux politieverdrag ook daadwerkelijk een trigger kan zijn voor verdergaande grens regionale samenwerking tussen gemeentes, politiediensten en openbaar ministeries moet worden afgewacht.  

 

Het BENELUX-politieverdrag is een uniek en innovatief initiatief. Daarover kan geen twijfel bestaan. Artikel 65 bepaalt dat: “Uiterlijk vijf jaren na de inwerkingtreding van dit Verdrag … de doeltreffendheid en de effecten van dit Verdrag in de praktijk” geëvalueerd dient te worden. Om aan te kunnen tonen dat het verdrag bijdraagt aan een betere grens regionale samenwerking in de misdaadbestrijding en instrumenteel is in een vermindering van grensoverschrijdende criminaliteit lijkt het raadzaam om de uitvoering van het verdrag vanaf het begin structureel te monitoren. Het verzamelen en analyseren van gegevens vanaf het begin is niet alleen noodzakelijke voor een zinvolle evaluatie maar ook voor verbeteringen in dagdagelijkse uitvoering en real time operationalisering van het verdrag.